Anton Maertens (Natuurinvest) fileert Europees beleid ter verduurzaming van de bouwsector
De bouwsector moet zijn materiaalhonger dringend temmen en de gebouwde omgeving moet fossielvrij en energiezuiniger worden. De Europese beleidsmakers hebben dat stilaan begrepen, met als logisch gevolg steeds meer wetgeving en richtlijnen die focussen op het reduceren van het grondstoffenverbruik in de bouwsector en het verhogen van de energie-efficiëntie van en het aandeel hernieuwbare energie in gebouwen. Denk aan de herziene EPBD, de Groene Taxonomie en een nieuw kader voor CO2-captatie via biogebaseerde materialen. Anton Maertens, sinds kort aan de slag bij Natuurinvest na een jarenlange carrière bij BC materials, volgt die juridische transitie van nabij en geeft in dit zeer uitgebreide artikel een up-to-date overzicht van de belangrijkste Europese richtlijnen en juridische kaders die als doel hebben de bouwsector te verduurzamen. Ook legt hij er gestaafd met cijfermateriaal nog eens in uit waarom de modus operandi van de bouwsector precies moet veranderen en wat er nodig is om de transitie echt te doen slagen.
Zoals bekend is de bouw een moloch op het vlak van materiaalverbruik en CO2-emissies. De sector is verantwoordelijk voor het gebruik van maar liefst 50% van alle zogeheten virgin grondstoffen, heeft 40% van de CO2-emissies wereldwijd (30% voor verwarming en afkoeling van gebouwen en 10% gelieerd aan de materiaalextractie) op zijn conto en genereert 30% van het wereldwijde afval.
In 2020 publiceerde het vakblad Nature een analyse waaruit bleek dat we de laatste jaren zoveel afval hebben geproduceerd (beton, metaal, bakstenen, harde plastics …) dat deze door mensen gemaakte stromen de over duizenden jaren gegroeide natuurlijke rijkdom (bossen, planten, oerwouden, velden ...) overschrijdt.
We zitten met andere woorden met een hyperproductieve, CO2-intensieve bouwmaterialensector die zeer weinig materialen écht hergebruikt – er is vooral sprake van downcycling – en zo een enorm negatieve impact op het klimaat en de draagkracht van onze leefwereld en die van toekomstige generaties heeft.
Energy Performance of Buildings Directive
Gelukkig zet de Europese Commissie steeds meer wetten en richtlijnen op om die precaire situatie te veranderen. Sensibilisering en het delen van goede voorbeelden zijn ook belangrijk, maar met normatieve kaders en wetgeving vallen toch meer bakens te verzetten.
Eén van de sterkste voorbeelden van dergelijke Europese richtlijn is de recent herziene Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Waar de EPBD vroeger vooral de energie-efficiëntie stimuleerde, maakt de richtlijn na de herziening ook het narekenen van de CO2-emissies van bouwmaterialen verplicht en plafonneert ze die emissies. Alle lidstaten zullen nationale routekaarten moeten aannemen en doelen moeten stellen om de levenscyclusemissies van bouwmaterialen te verminderen. De herziene EPBD stelt ook in artikel 7 dat "de lidstaten er voor nieuwe gebouwen voor moeten zorgen dat hun Global Warming Potential (een waarde die de bijdrage van iets aan de opwarming van de aarde uitdrukt, red.) wordt berekend over de gehele levenscyclus van het gebouw en bekendgemaakt wordt via het energieprestatiecertificaat van het gebouw – vanaf 1 januari 2028 voor alle nieuwe gebouwen met een nuttig vloeroppervlak van meer dan 1.000 m² en vanaf 1 januari 2030 voor alle nieuwe gebouwen.
Hoewel sommige architecten en bouwers betreuren dat er zoveel door een CO2-bril wordt bekeken omdat dit een verarming van het bredere duurzaamheidsdebat kan betekenen, is de CO2-impact van een materiaal toch een zeer sterke indicatie van zijn impact op het milieu. Want we willen uiteindelijk graag het gebruik van fossiele grondstoffen – aardolie, aardgas, steenkool … – voor de productie van bouwmaterialen – plastic, asfalt – en de verwarming van gebouwen aan banden leggen. In beide gevallen wordt de fossiele grondstof immers verbrand en daar gaat veel CO2-uitstoot mee gepaard, net als fijn stof. Bovendien zijn fossiele grondstoffen eindig.
Het contrast met biogebaseerde bouwmaterialen – stro-isolatie, leempleister, hennepblokken, grasisolatie, die met hernieuwbare grondstoffen en zonder dat er verbranding aan te pas komt gemaakt worden, kan niet groter zijn. Die materialen zullen door de herziene EPBD dus aan belang winnen. Ook het hergebruik van bestaande bouwmaterialen van fossiele oorsprong zal door de richtlijn gestimuleerd worden, aangezien de richtlijn stelt dat een groot deel van de negatieve milieu-impact van een fossiel bouwmateriaal niet moet worden meegeteld wanneer het wordt hergebruikt.
Het gebruik van biogebaseerde materialen is vaak ook beter voor de lokale economie. Dat is een extra voordeel dat we, zeker in deze periode van geopolitieke instabiliteit, niet mogen negeren.
Het is wel opmerkelijk dat de herziene EPBD vooralsnog tot relatief weinig beweging leidt in Vlaanderen en België. De milieuadministraties van de verschillende regio’s hebben al de nodige voorbereiding gedaan via de tool TOTEM en de sectororganisaties Embuild Vlaanderen en Buildwise hebben met het Charter Biocirculair Bouwen ook sterk gemobiliseerd, maar het besef lijkt nog niet bij iedereen ingedaald dat de herziene EPBD dit tot een grote omwenteling in de bouwsector kan leiden.
Groene taxonomie
En dan is er ook de zogeheten groene taxonomie of EU Taxonomie, een classificatiesysteem opgezet door Europa dat bepaalt welke economische activiteiten als duurzaam beschouwd kunnen worden met als doel duurzame investeringen te stimuleren en greenwashing te voorkomen. Die is vooral gericht op ontwikkelaars, die wel oren hebben naar die betere financiering voor duurzame vastgoedprojecten, zeker in het licht van de recente verhoging van de interesttarieven door de ECB.
Voor de meeste bedrijven geldt (voorlopig) geen formele verplichting om aan de EU-taxonomie te voldoen. Alleen bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en een omzet van meer dan 450 miljoen euro zouden verplicht kunnen worden om volledig te rapporteren. Maar gezien het feit dat net die vastgoedspelers de grootste projecten doen, heeft de EU Taxonomie toch een grote impact op de hele bouwketen.
De groene taxonomie stimuleert grondige renovaties (in plaats van nieuwbouw op nog onaangeroerde gronden), en vraagt dat daarbij minimaal 15% van de bouwmaterialen al een eerste leven achter de rug heeft, minimaal 15% van de materialen van gerecycleerde oorsprong is en ten minste 20% van de bouwmaterialen gerecupereerd, gerecycleerd of hernieuwbaar is, of een combinatie van de drie.
CO2-captatie
Last but not least keurde de Europese Raad in 2024 het framework goed rond duurzame CO2-captatie door (biogebaseerde bouw)materialen. Het is al langer bekend dat je CO2 lang kunt opslaan door industriële installaties, maar dat is peperduur en vraagt nog meer infrastructuur en machinerie (zoals pijpleidingen en stalen constructies), die zelf ook weer een zware materiële voetafdruk hebben.
Groene gewassen slaan op een natuurlijke manier CO2 op. Als je de restmaterialen van die gewassen vervolgens ‘verzegelt’ in een gebouw, waar ze niet kunnen vergaan en de opgenomen CO2 zo niet weer kunnen vrijgeven, krijg je een vorm van permanente CO2-opslag. Strobalen, kalkhennepblokken, graspanelen enzovoort hebben daardoor naast hun isolatiewaarde, ook een financiële waarde. Ballast Nedam, een Nederlandse ontwikkelaar, berekende voor zijn Natuurhuis dat het gebouw ongeveer 90 ton CO2 opslaat.
Europa kent sinds 2024 een officieel kader dat toelaat om CO₂ die langdurig en aantoonbaar opgeslagen wordt in bouwmaterialen, te vermarkten of boekhoudkundig in mindering te brengen. Er zijn verschillende manieren om de waarde van CO2 die opgeslagen zit in een gebouw te berekenen, maar de Europese Commissie schuift in een aantal teksten 75 euro per ton CO2 naar voren. In het geval van het Natuurhuis betekent dat dus een kostenaftrek voor het gebouw van zo’n 6.750 euro.
Conclusie: hoewel er politieke druk staat op de Green Deal, tonen verschillende andere Europese wetgevende initiatieven aan dat de bouwsector voor een materiaalgedreven (r)evolutie staat, die veel voordelen biedt, zowel voor de bouwprofessional als voor het klimaat, de mens en de omgeving. Aangezien we in de EU nauwelijks fossiele energie produceren en er bijzonder veel importeren, kunnen we door een beroep te doen op de overvloedige beschikbare biogebaseerde grondstoffen en recuperatiematerialen onze afhankelijkheid van buitenlandse fossiele energie afbouwen. En hebben we dus enkel te winnen bij de EPBD, groene taxonomie en de waardering die Europa geeft aan opgeslagen CO2.
De landbouwregio’s in Vlaanderen en Wallonië kunnen de vruchten plukken van die transitie.
Een belangrijke bottleneck blijft wel de uitvoering. Daarom is het belangrijk, zoals in het Charter Biocirculair Bouwen beschreven, dat er doorgedreven en verbeterde opleidingstrajecten komen om met die ‘nieuwe’ materialen te leren werken, zowel in technische (hoge)scholen (waar aannemers worden opgeleid) als universiteiten (waar architecten en ingenieurs het vak leren). Idealiter komen er uitgekiende trajecten waarin zowel aannemers als architecten, die vaak artificieel gesplitst worden, goede afspraken kunnen maken en met verbeterde samenwerking tot ideale, circulaire bouwresultaten kunnen komen.