Circulaire herbestemming voor Sint-Godelieveabdij in Brugge (B-architecten en B-juxta)

B-architecten en B-juxta werden eind februari door Toerisme Vlaanderen aangesteld voor het uittekenen van het masterplan voor de herbestemming van de Sint-Godelieveabdij in Brugge en voor de uitvoering van de eerste fase ervan. Het masterplan, waarvoor de twee ontwerpbureaus nauw samenwerkten met OMGEVING, heeft circulaire ambities. Zo zal een inventaris worden opgemaakt van materialen die worden afgebroken met de bedoeling ze een tweede leven te geven in hetzelfde project of elders en voorziet het masterplan ook in ruimte voor stockage van die materialen tot ze hun nieuwe plaats kennen. Ook voor nieuwe materialen trekken B-architecten en B-juxta de circulaire kaart. De verbindingen ontwerpen ze dan weer zo veel als mogelijk omkeerbaar, in functie van demonteerbaarheid. Wanneer de bouw van de eerste fase kan aanvatten, is nog niet duidelijk.

Het masterplan, dat B-architecten en B-juxta in samenwerking met OMGEVING op dit moment concreter uitwerken, werd door Toerisme Vlaanderen uit in totaal zeventien voorstellen gekozen “vanwege de opvatting van de site als een flexibel raamwerk dat plaats biedt aan verschillende invullingen zonder afbreuk te doen aan het roerende, onroerende en immateriële erfgoed”. 

De Sint-Godelieveabdij, een beschermd monument langs de Brugse Boeveriestraat, werd tot 2013 bewoond door zusters en is daarom ook bekend als het Benedictinessenklooster. De abdij bestaat uit een centrale kapel die uitgeeft op een kloosterslot waar nooit iemand van buiten de kloostergemeenschap voet heeft gezet, verschillende tuinen en enkele kleinere gebouwen. Aan de ene kant van het slotklooster hadden de zusters hun moes- en kruidtuin, bakten ze hosties voor de Brugse kerken en deden ze hun was. Ook daar kwamen alleen zij. De andere kant van het slotklooster, met zijn boomgaard en boerderij, was wel toegankelijk voor wereldlijke passanten.

De zusters leefden zelfvoorzienend; de moes- en kruidtuin waren gewijd aan landbouw voor zichzelf. Het was een uitdrukkelijke wens van Toerisme Vlaanderen dat die tuinen in het herbestemmingsprogramma, dat inzet op gemengd gebruik en toeristische ontsluiting, gereactiveerd zouden worden in dezelfde geest. In het masterplan van B-architecten en B-juxta zullen de tuinen dan ook worden gebruikt voor stadslandbouw, die beheerd zal worden door de abdij zelf en een community van buurtbewoners. De producten die er zullen worden geteeld, zullen verkocht worden in het klooster zelf, waar men ook producten uit het Bruggse Ommeland zal vinden.


Publieke bevraging

Maar het masterplan voorziet natuurlijk in veel meer dan enkel reactivering van de tuinen. In 2021 stelde Toerisme Vlaanderen de deuren van het klooster al eens open voor het grote publiek, met de bedoeling te weten te komen wat hun visie was op de toekomst van de erfgoedsite. In totaal kwamen zo'n 16.000 mensen een kijkje nemen, Bruggelingen, maar ook toeristen en ondernemers. Uiteindelijk lieten 5.000 van hen weten hoe zij de herbestemming vorm zouden geven. Er een museum van maken bleek voor hen alvast geen optie. Toerisme Vlaanderen hield daar rekening mee bij het bepalen van de nieuwe invulling.

Zo zal in het klooster ruimte zijn voor culinaire beleving, met een workshopkeuken en een demonstratiekeuken waar jonge chefs hun kookkunsten kunnen tonen en hun gerechten – waarvoor ook ter plaatse geteelde producten zullen worden gebruikt – kunnen laten proeven. Er komen in het bestaande erfgoed ook kantoorruimte en werkplekken voor kunstenaars. De kapel blijft een kapel, maar zal wel worden opengesteld als repetitieruimte. 


Twee belevingsroutes

Het masterplan voorziet ook in twee belevingsroutes voor bezoekers: de kloosterbaan en de abdijbaan. Die zijn gebaseerd op hoe het klooster altijd gewerkt heeft. Volgens het principe ‘ora et labora’ werden momenten van gebed afgewisseld met momenten van arbeid. De kloosterbaan brengt de bezoekers langs plekken die staan voor stilte, bezinning en geborgenheid, de abdijbaan toont het klooster als productieve plek en zal onder meer passeren langs een kleine microbrouwerij die in de voormalige boomgaard van het klooster komt.

Daarnaast komt er ook een nieuw paviljoen met luifel, op de plaats waar de publiek toegankelijke zone vroeger doodliep tegen de afgesloten zone. De luifel verbindt het paviljoen met het slotklooster en zorgt zo meteen ook voor een tweede binnentuin. In het paviljoen komt het winkeltje voor de ter plekke geteelde groenten en kunnen bezoekers elkaar ontmoeten en meer te weten komen over de geschiedenis van de plek.

De exácte indeling van het paviljoen en de bestaande gebouwen is nog niet helemaal duidelijk, net zoals de exacte omschrijving van de eerste fase van het masterplan, waarvoor B-architecten en B-juxta zijn aangeduid als uitvoerend architect, nog moet worden bepaald.


Hergebruik van materialen

Vast staat wel dat de ontwerpers in hun masterplan zullen inzetten op principes van circulair bouwen – het gaat om concrete ideeën en niet om het louter spuien van ambities.

Ten eerste zullen de materialen die afkomstig zijn van de afbraak van enkele delen van het klooster – nodig voor de creatie van nieuwe ankerplekken –, zoals de wasplaats, dienen als nieuwe grondstof. Er zal heel nauwkeurig een inventaris worden opgemaakt van die materialen en het masterplan voorziet ook in ruimte voor de stockage van die materialen. Ze zullen worden gebruikt voor de bouw van het paviljoen en bij de restauratie van de historische volumes in de eerste en volgende fases – het gaat dan om bijvoorbeeld parement, constructiehout, vloer- en wandtegels en houten vloerplanken – of ze worden ter beschikking gesteld aan kunstenaars. De materialen die niet ter plekke een tweede leven kunnen krijgen, zullen via Opalis of Rotor hun weg vinden naar andere bouw- of renovatieprojecten.

Voor nieuwe materialen trekken de architecten ook de circulaire kaart. Materialen met een heel lange levensduur en natuurlijke (isolatie)materialen genieten de voorkeur. Voor nieuwe materialen is het evenwel wél nog te vroeg om concrete producten te noemen.


Omkeerbare verbindingen

De architecten concipiëren de verbindingen en bouwknopen in de mate van het mogelijke ook omkeerbaar, met het oog op demonteerbaarheid van de materialen. Ze ontwierpen het paviljoen en de restauratie van het bestaande erfgoed dan ook volgens het lagenmodel van Stewart Brand. Zo kunnen aanpassingen aan de buitenschil of technieken doorgevoerd worden zonder te raken aan de structuur. Het paviljoen is eigenlijk niet meer dan een robuuste stalen structuur die fungeert als luifel waar, als een plug-insysteem, aanpasbare binnenvolumes onder kunnen worden geschoven.

Warmtepomptechnologie gekoppeld aan een BEO-veld klimatiseert de herbestemde abdij en het nieuwe paviljoen. Regenwater zal worden gerecupereerd en grijs water wordt op de site zelf gerecycleerd voor sanitair hergebruik. Het is ook de ambitie van de ontwerpers om voor het energie- en waterbeheer niet enkel binnen de muren van het klooster te kijken. Zo ligt het idee op tafel om restwarmte van de nabijgelegen ondergrondse parkeergarage ’t Zand aan te wenden.

Boydens engineering, daidalos peutz, Mouton, Erfgoedstudio, tc plus, Mar Jean en Studio Tuin en Wereld zijn als studiebureau bij het ontwerp van het masterplan betrokken.

Wanneer de bouw van de eerste fase kan aanvatten, is nog niet duidelijk, maar Toerisme Vlaanderen hoopt het volledige project tegen 2026 klaar te hebben.

Toerisme Vlaanderen publiceerde onlangs een halfuur durend filmpje over het herbestemmingsproject, te bekijken via deze link.

Deel dit artikel:

Onze partners