In de gloednieuwe nieuwsrubriek Natuur als leermeester brengen we artikels die focussen op biomimetica, waarschijnlijk bekender onder de Engelse benaming biomimicry, en de invloed ervan op de bouw- en architectuursector. In een FAQ op deze website legden we al uit wat die term precies inhoudt. Kort samengevat: het is een nieuwe wetenschap die de natuur als inspiratie gebruikt om problemen in geïndustrialiseerde samenlevingen op te lossen, vanuit de onderliggende redenering dat oplossingen ontwikkeld in de natuur vaak ingenieus, duurzaam en stabiel zijn onder veranderende omstandigheden en, aangezien ze er zelf deel van uitmaken, de natuur geen schade toebrengen. In een eerste artikel laat Leen Gorissen van Studio Transitio, die er met ‘Building the Future of Innovation on Millions of Years of Natural Intelligence’ recent een boek over schreef, haar licht schijnen over het belang van biomimicry voor bouwers en architecten.
“Als je de geschiedenis bekijkt, zie je dat 99,9% van alle soorten die ooit op onze planeet hebben geleefd, is uitgestorven. Biomimicry bestudeert specifiek die 0,1% aan planten, dieren, virussen, bacteriën en andere soorten die ondanks disruptie en verandering al miljoenen jaren overleven”, vertelt Leen Gorissen, zaakvoerder van Studio Transitio, een consultancybedrijf dat organisaties helpt bij innovaties volgens biomimicry. “De bedoeling is om de natuur te observeren en zo te weten te komen hoe we op een meer efficiënte en duurzame manier kunnen ontwerpen en organiseren.”
“Aanvankelijk lag de focus op productontwikkeling, maar ondertussen wordt biomimicry ook stilaan toegepast in de architectuur. Ik spreek dan wel vooral over projecten in Amerika, India en Afrika. Ook in ons buurland Nederland staat de discipline op de agenda van de overheid en ondernemers. Vlaanderen hinkt voorlopig nog achterop.”
Dat is zonde, volgens haar, want biomimetica draagt onder meer bij tot een veel efficiënter gebruik van grondstoffen en kan dus veel betekenen voor circulair bouwen. “We zetten gebouwen neer vanuit de veronderstelling dat ze vijftig à honderd jaar dienen. Nu komen we erachter dat ze eigenlijk niet zo slim in elkaar steken. Aan het einde van de rit zit je met een hoop afval dat niet gerecycleerd kan worden. De natuur werkt anders. Denk daarbij aan belangrijke principes, zoals less material, more design en design for disassembly.”
“Het eerste betekent dat de natuur met een minimum aan materialen toch een maximaal effect kan bewerkstelligen. More Design houdt dan weer in dat alle composieten terug uit elkaar vallen in milieuvriendelijke elementen, die dan als grondstof dienen voor iets nieuws. De meeste hedendaagse constructies ontstaan uit enorm veel toxische stoffen en onnatuurlijke technieken. Daarom spreken wetenschappers zelfs van het Sickbuildingsyndroom. In tegenstelling tot de architectuur zorgt de natuur dat de leefomgeving erop verbetert. Enkel zo garanderen soorten de overlevingskansen van hun nakomelingen. Door het principe van design for dissembly toe te passen, ontwerpen we gebouwen zo dat ze aan het einde van hun levensduur weer makkelijk uit elkaar kunnen worden gehaald, zodat de elementen die kunnen worden hergebruikt of gerecycleerd, ook effectief te recupereren zijn.”
Gebouw functioneert als ecosysteem
Daar stopt het niet. De toepassingen van biomimicry zijn oneindig. Het kan bijvoorbeeld interessant zijn voor het ontwikkelen van verwarming- en koelingssystemen. “Moeder Natuur boort geen olie uit de grond en verbrandt geen kolen, maar werkt wel met hernieuwbare energiebronnen”, stelt Gorissen vast. “Zo reguleren termieten in de woestijn hun binnenklimaat via een vernuftig ventilatiesysteem dat door zonne-energie wordt aangedreven. Geïnspireerd door de termietenarchitectuur heeft HOK in samenwerking met Arup een wolkenkrabber vervaardigd in Zimbabwe, die passief wordt gekoeld. Op die manier spaart het gebouw miljoenen euro’s aan airco uit én was het 10% goedkoper om de constructie neer te poten.”
“Een ander voorbeeld is het The Factory as Forest-project van Interface. De tapijtfabrikant werkt naarstig aan de omvorming van drie productiebedrijven, zodat die ecosysteemdiensten genereren. In de toekomst zullen de productielocacaties van Interface dus onder meer water filteren en bufferen, zuurstof produceren, koolstof opslaan en biodiversiteit huisvesten.”
“Zelf niet eindigen bij de fossielen die het niet hebben gehaald”
Het klinkt allemaal als muziek in de oren. Waarom staat de toepassing dan nog in haar kinderschoenen? “Biomimicry hanteren is een moeilijke oefening. Het vraagt om een totaal ander denkkader. Vandaag is dat degeneratief: we onttrekken waarde aan de aarde en geven troep terug. De natuur is daarentegen regeneratief en voegt waarde toe aan een leefomgeving. Dat is de enige formule die langdurig succes, of met andere woorden duurzaamheid, garandeert”, is Gorissen duidelijk.
“De omslag in onze perceptie vraagt (zelf)reflectie, nieuwe vaardigheden en vooral veel moed, durf en doorzettingsvermogen om op een andere manier producten, processen, gebouwen en organisaties te ontwerpen. Maar de voorbeelden hierboven tonen aan dat het mogelijk is. Toch wil het niet zeggen dat architecten zich moet omdopen tot biologen. We slaan best de handen in elkaar. Bouwkundigen en ingenieurs kunnen samen met biologen op zoek gaan naar voorbeelden uit de natuur om meer efficiënte en duurzame oplossingen te bedenken voor de bouwsector.”
Gorissen hoopt vooral dat het pionierswerk niemand afschrikt en dat architecten dit soort denken spoedig oppikken. “De toekomst van onszelf en die van de natuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De uitdagingen die op ons afkomen zijn niet min. Als we niet snel leren van de overlevingskampioenen, dan eindigen we bij de 99,9% van de fossielen die het niet hebben gehaald.”
Een ander boek over biomimicry dat zeker ook het lezen waard is, is Biomimicry in Architecture van Michael Pawlyn. De Britse architect was begin dit jaar nog keynote speaker tijdens het galadiner van de Belgian Building Awards op Batibouw.